Het essay

Duizend manieren van kijken.

Een inleiding op de Très Riches Heures du Jean Duc de Berry.

Umberto Eco

Ik was net twintig toen ik voor de eerste keer met de Très Riches Heures in aanraking kwam, via een kleine uitgave in een kartonnen band die natuurlijk alleen de miniaturen van de maanden bevatte.
Ik zeg 'natuurlijk', omdat voor de niet gespecialiseerde liefhebber de kennismaking met het manuscript altijd gedoemd is te verlopen via deze twaalf beroemde voorstellingen. Soms kom je in een kunstboek nog wat andere afbeeldingen tegen, maar die worden uiteindelijk toch vergeten. De Très Riches Heures zijn in een cliché blijven steken, net zoals dat Beethoven is vergaan met de Mondscheinsonate en Chopin met de Regendrop-prelude. Fetisjisme werkt luiheid in de hand en andersom. Gecombineerd leiden ze gemakkelijk tot verzadiging. Alleen als je een facsimile-uitgave van het volledige manuscript door kunt bladeren - want wie is het tegenwoordig nog gegund om in Chantilly het origineel ook maar aan te raken? - kom je tot de ontdekking hoe rijk, hoe fantasievol en soms ook hoe raadselachtig de Très Riches Heures zijn, en alleen zò kun je begrijpen waarom de executeur testamentair van de Duc de Berry nu juist dit manuscript de aanduiding 'zeer rijk' heeft meegegeven.

Hoe dan ook, voor mij, op mijn twintigste en net begonnen met een studie Middeleeuwse Geschiedenis, was die maandencyclus een manier om het onderwerp van mijn studie te benaderen. Het betreft hier weliswaar de late Middeleeuwen, waarin je de naderende de Renaissance al voelt vibreren, maar terwijl ik de Très Riches Heures bewonderde, las ik ook Johan Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen en al lezende ervoer ik niet alleen de bekoring en de melancholie van dàt kwijnende tijdperk, maar herleefde ik tevens de eeuwen die eraan vooraf waren gegaan. Zo is het ons immers ook met de cultuur der Romeinen vergaan. Per slot van rekening hebben we allemaal de Romeinse beschaving leren kennen, en misschien zelfs begrijpen, door middel van ruïnes die op zijn vroegst uit de Late Keizertijd stamden.
En natuurlijk las ik destijds ook esthetiserend, neogotisch, decadent en deed ik de Très Riches Heures onrecht aan, want ik zag alleen het decoratieve aspect.
Je kunt dit handschrift namelijk ook op andere manieren bekijken. Eén daarvan is uiteraard die van de kunsthistoricus, die de afbeeldingen poogt te dateren, hun iconografische invloeden nagaat, de kwaliteit van de uitvoering beoordeelt... Maar dat is toch niet de manier die ik de fascineerde, maar niet gespecialiseerde lezer wil aanbevelen. Ik stel voor het werk ook eens op paar andere manieren te benaderen, meer vanuit de fantasie dan vanuit de filologie of de historische fijnslijperij.

Eén van die benaderingen heb ik pas later ontdekt, toen ik met het historisch onderzoek van de Ecole des Annales in aanraking kwam: de Très Riches Heures zijn een unieke bron van informatie over het materiële en maatschappelijke leven, de zeden en gewoonten en de esthetische voorkeuren van het betreffende tijdperk. In die zin zijn de kalenderminiaturen zonder twijfel het belangrijkst, maar daarnaast loont het ook om de andere voorstellingen te bestuderen, op zoek naar subtielere, soms obscure aanwijzingen.

De kalenderminiaturen vormen een goudmijn aan informatie over de kleding en wapenrusting van die tijd. Ze vertellen ons hoe de tafel werd gedekt en welke spijzen en dranken werden opgediend, hoe men omging met huisdieren, hoe in de verschillende seizoenen het land werd bewerkt. Ze laten ons weten hoe de landbouwwerktuigen eruit zagen, hoe de boeren en de herders leefden, hoe men de akkers bewerkte en de tuinen aanlegde. Ze tonen ons de vorm van de bijenkorven, de versiering van de sjabrakken en de manier waarop karren  werden ingespannen. En verder bieden ze ons een keur aan kastelen, kerken en kloosters, ze laten ons de drukte zien bij grote bouwwerkzaamheden en de interieurs van kerken en  paleizen met hun beelden en vaandels en al. De details zijn zo nauwgezet en waarheidsgetrouw weergegeven dat gespecialiseerde kunsthistorici alleen al aan de hand dààrvan de afbeeldingen hebben kunnen dateren.
De Très Riches Heures zijn een soort filmdocumentaire, een beeldenreeks die ons het leven van een tijdperk laat zien. Maar geen film heeft ooit de levensechtheid, de luister en de ontroerende schoonheid van deze taferelen kunnen evenaren.

Een tweede manier van kijken: Speuren naar het wonderbaarlijke. Dit handschrift bevat maar weinig van de groteske marginalia, die in andere werken juist zo talrijk zijn. Slechts af en toe vinden we een jager of een vogelaar  of een beeld uit de Omgekeerde Wereld , het  soort afbeeldingen dat Baltrusaitis ons indertijd zo graag wilde laten ontdekken in de marges van menig vroom handschrift. 

Het is alsof de miniatuurschilders het niet hebben gewaagd in een voor de zedige blik van de hertogelijke familie bestemd gebedsboek amusante voorstellingen op te nemen. Maar pas op voor overhaaste conclusies, want de Middeleeuwse smaak voor groteske monsters (voor 'babouins' of 'babewyns' zoals ze ook wel werden genoemd), manifesteert zich bij de initialen. 
Deze vormen weliswaar boven alles een portrettengalerij, maar als we heel goed kijken ontdekken we -uitgerekend bij het begin van een 'Ave Maria Stella'- een ruigbehaarde satyr, en hier en daar een beer of een kreupele, een hond of een konijntje, als wilden ze de hertog bij zijn vrome meditatie verrassen, hem van het gebed afleiden, of hem laten wegdromen, weg van de vrome spreuk of parabel, die de afbeelding bij hem zou moeten oproepen.
Afleiding, verstrooiing: een derde manier van kijken. Het boek is bedoeld voor meditatie, gebed, concentratie. In de Middeleeuwen werd er heel wat gescholden op de beeldensmuk in kerken en kloosters, die in hun overdaad de gelovigen zouden kunnen afleiden van hun dialoog met God. Denk alleen maar aan de beroemde schimprede van de Heilige Bernardus tegen de gebeeldhouwde figuren op de Romaanse kapitelen: '
Quid facit illa ridicula mostruositas, mira quedam deformis formositas ac formosa deformitas! Quid ibi immundae simiae? Quid feri leones? Quid monstruosi centauri? Quid semi-homines? Quid maculosae tigrides...?'*
'...En aan de andere kant', schreef Bernardus verder, 'wat moeten we toch met al die veel te mooie heiligenbeelden en al die met goud beklede relikwieën?'
Maar om te beginnen zijn er tussen de tijd van de heilige Bernardus en die van de Duc de Berry minstens twee eeuwen voorbij gegaan, die een afname lieten zien van de mystieke spanning en de strengheid in de leer. Ten tweede zijn we niet in het klooster, maar aan het hertogelijk hof en ten derde is onze hertog een nieuwsgierig mens, niet alleen een collectioneur van kostbare boeken en waardevolle kunstobjecten, maar ook een voorloper van de 'Rariteitenkabinet'-verzamelaars van de barokperiode: Zijn schatkamer bevat wondere zaken als de hoorn van een eenhoorn, walvisbaleinen, kokosnoten, schelpen uit de zeven wereldzeeën en de verlovingsring van de heilige Jozef. Deze verfijnde edelman met zijn nieuwsgierige, begerige ogen had de verstrooiing tot een ware kunst verheven.
Zo kunnen we hem ons voor de geest halen: in gebed neergeknield, zijn lippen mechanisch een psalm prevelend, terwijl zijn ogen niet zozeer op het verheven onderwerp van de afbeelding rusten, maar liever op de achtergrond, op de tuinen, de heuvels, de kastelen, de gewaden van de edele vrouwen en de bloemenranken in de marges.
We moeten niet vergeten dat sommige beeldenreeksen, bijvoorbeeld die van het Lijdensverhaal, een uitgesproken filmische dynamiek en ritme hebben, met abrupte wisselingen van plaats en tijd en van licht en donker. Het is heus geen gebrek aan respect als we ons de Duc de Berry voorstellen in het halfdonker van de kerk, net zo geobsedeerd door de taferelen in zijn boek als wij door de scènes op het televisiescherm. Als een bewonderenswaardig compromis tussen mystiek en esthetiek, tussen plicht en genoegen, tussen meditatie en het vrije spel van de fantasie, helpt de Très Riches Heures ons de Middeleeuwen te begrijpen, een tijdperk waarin uitingen van publieke deugdzaamheid heel onbevangen hand in hand gingen met manifestaties van openlijke bandeloosheid, een tijdperk waarin men misschien niet vaker zondigde dan nu, maar zeker met minder schaamte, terwijl men tegelijkertijd blijk gaf van vurige godsdienstigheid en morele strengheid.
De Très Riches Heures, dit schijnbaar zo delicate en kostbare object, dit meesterwerk van de goudsmeedkunst, dit voortbrengsel van een hoogst verfijnde cultuur, is ook een diepmenselijke document, dat - als men het boek goed leest - ons veel zegt over de zwakke kanten van onze Middeleeuwse voorvaderen, en over de zwakheden van degenen die na hen kwamen. Het viel de Middeleeuwse mens vaak zwaar om onderscheid te maken tussen de geneugten van de zinnen en die van de ziel. Hij had een veel beter ontwikkeld gevoel voor heldere, krachtige, levendige kleuren dan wij; hij hield van de glans van goud, het fonkelen van edelstenen, en het spel van het licht dat valt op het groen van de velden, op het blauw van het water, op de brokaten gewaden. Maar in die triomf van kleur, van licht, van goud, zag hij ook een manifestatie van de goddelijke almacht. 
Wij zouden concluderen dat de Duc de Berry zich uitstekend amuseerde, terwijl hij verrukt de symfonie van rode en blauwe tonen volgde, wellicht met zijn vingertoppen het goud dat elke bladzijde van dit boek bekleedt vluchtig aanrakend... Maar hijzelf was ervan overtuigd op die manier de aanwezigheid te vieren van het Goddelijke in de wereld, en dat op een hoogst aangename wijze. Met sublieme huichelarij ervoer hij deugd en deemoed in de luxueuze verstrooiing die hij zichzelf veroorloofde.
Van hun kant verzuimden de Gebroeders van Limburg en hun opvolgers niet om hun opdrachtgever daarin aan te moedigen. Kijk maar eens met hoeveel gevoel ze het klaarspelen via bijna abstracte kleureffecten uiteindelijk tot monochrome beelden te komen: de rode hellegang der verdoemden, de gulden scharen der gelukzaligen, de azuren val der opstandige engelen. 

 

In één van de miniaturen durft de schilder zelfs, om een effect te bereiken als van een borstkuras, of als de geschubde rug van een gouden vis, een hele menigte heiligen op te voeren, op de rug gezien, zodat alleen hun aureolen 'a tutto tondo' zichtbaar zijn.

En de hertog? Die droomt weg en in zijn fantasie ziet hij het paradijs als een prachtige juwelenverzameling die veel weg heeft van zijn eigen schatkamer...

Nog andere manieren om het manuscript te bekijken? Het boek is incompleet, het heeft bladzijden zonder versierde initialen en ook een paar blanke pagina's waarop men alleen de kaderlijnen voor toekomstige miniaturen ziet. Het is een boek zonder homogeniteit dat het werk van meerdere handen verraadt. Daarmee laat het manuscript zijn ontstaansgeschiedenis zien, verwijst het naar de jaren van werk die er in zijn gaan zitten en verraadt het een geschiedenis van onderbrekingen, nieuwe aanzetten en verbeteringen. Het is alles bij elkaar het eindresultaat (wederom bijna filmisch) van het atelier waar het is opgezet, van de lange periode van voorbereiding en uitvoering, van de veranderingen en inlassingen, die het geleidelijk aan zijn uiteindelijke vorm hebben gegeven. Zo fungeert het als een monument ter ere van het eigen atelier

Verder kan men bijvoorbeeld nog zoeken naar al die iconografische thema's die de Middeleeuwen hadden ontwikkeld en die hier als in een encyclopedie bij elkaar staan; of - een beetje boosaardig - naar geloofsvormen en praktijken die door de Kerk weliswaar officieel werden veroordeeld, maar die door de hofcultuur stilzwijgend waren geaccepteerd; ik denk bijvoorbeeld aan de talrijke zeer precieze astrologische verwijzingen, die een hoogontwikkelde kennis op dit gebied vereisen en een grote vertrouwdheid met de materie. 

  Dit komt niet alleen naar voren in de halfronde afbeeldingen boven de twaalf maanden maar ook op die leerzame folio 14, waar de  Homme Anatomique verschijnt, die al doet denken aan de voorstellingen van de relaties tussen micro- en macrocosmos bij de magiërs van de renaissance, bij Robert Fludd of later bij Athanasius Kircher. En laten we niet vergeten dat dit handschrift slechts enkele tientallen jaren voor de geboorte van Marsilio Fivino is ontstaan, en dus in een periode waarin in het Florence van de Humanisten de tijd begon te rijpen voor een openlijke herwaardering van de astrologie en de magie.

      
Maar misschien kunnen we hier beter bij laten. Nog meer leesmogelijkheden aandragen zou wellicht van een gebrek aan respect voor de lezer getuigen.
De Très Riches Heures is juist daarom zo'n buitengewoon boek omdat het door zijn toegankelijkheid op duizend verschillende manieren de fantasie prikkelt.
Ik hoop dat de lezer dit werk op goed geluk openslaat, de bij hem passende insteek vindt en vervolgens op eigen houtje door deze Tuin der Geneugten dwaalt.

Umberto Eco

* Wat moet die belachelijke monstrositeit, die gedeformeerde vormenpracht, die prachtig vormgegeven deformatie? Waarom toch die vieze apen? Die woeste leeuwen? Die monsterlijke centauren? Die halfmensen? Die gevlekte tijgers? (uit: Apologia ad Guillelmum)