Eekelder

© René Eekelder, Digitale bewerking Henk Kersten/Stichting Noviomagus.nl

Geschiedenis van de Witte Molen

door René Eekelder

De Witte Molen, zichtbaar vanaf de Graafseweg, is met de Sint Annamolen de enige overgebleven molen van Nijmegen. Tegenwoordig is deze molen, ook Looimolen genoemd, onderdeel van het Florapark. Wie de molen nu ziet, zal nauwelijks kunnen vermoeden dat deze ooit bijna zo vervallen is geweest, dat hij gesloopt zou moeten worden.

Vanaf 1906 tot en met 1975 is de familie Jansen eigenaar geweest van deze molen. Voor de beschrijving van deze periode is de ‘Herinneringen aan mijn jeugd’ geschreven door Gerard Jansen, een belangrijke bron geweest. Vanwege de leesbaarheid is er geen bronvermelding geplaatst, wanneer er over deze periode geciteerd wordt uit deze ‘Herinnering’.

Schilderij Looimolen

Ontstaan van de Molen

De molen is in 1760 als beltmolen gebouwd ter vervanging van een in dat jaar verbrande standerdmolen, die eigendom was van Mauritz de Bruyn en Jan Broesterhuysen. Waarschijnlijk stond deze molen op de stadswal. 
In de achttiende eeuw ging de gemeente er echter toe over om de molens die op de stadwallen stonden langzamerhand te verwijderen. Zij waren een belemmering voor het eigen geschut, maar boden aan de andere kant een makkelijk doelwit voor de vijand. 

Mauritz de Bruyn en Jan Broesterhuysen wilden aanvankelijk op dezelfde plaats op de stadswal een nieuwe molen bouwen. Waarschijnlijk zou het veel moeite kosten om hiervoor toestemming van de gemeente te verkrijgen. Het stadsbestuur raadde daarop aan een plaats te kiezen ‘op de Hooge velden omtrent de zoogenaamde Wolfs- of Zandkuil, zijnde een gedeelte Heigrond’. 

De twee compagnons gingen akkoord en zij kregen van het stadsbestuur het windrecht cadeau. Het windrecht is een recht dat er geen belemmering voor de molen mag staan, die de wind uit de wieken doet afnemen. Normaal werd voor dit windrecht belastingen betaald.

Deel van de akte uit 1760 (Regionaal Archief Nijmegen)

De eerste steen van de molen wordt gelegd door de zoon van Mauritz de Bruyn, Mauritz de Bruyn junior, en de stiefzoon van Jan Broesterhuysen, Hendrick Hoogers. De steen is gedeeltelijk verloren gegaan. De oorspronkelijke tekst luidde: ‘Mauritz de Bruyn is den eersten steen geleyt door Mauritz de Bruyn junior en Hendrick Hoogers’.

Hendrick werd op dertienjarige leeftijd bij het bedrijf betrokken en vanaf 1789 zou hij de molen overnemen. Hendrick was daarnaast beeldend kunstenaar. Een van zijn eerste tekeningen is het gezicht op Nijmegen, met de molen op de voorgrond. Bij deze molen staan nog enkele gebouwen en een theekoepeltje.
De toen gebouwde molen was een beltmolen: een molen die gebouwd is op een natuurlijk of kunstmatig heuveltje. Er is een doorgang in de heuvel gemetseld, waardoor paard en wagen voor laden en lossen in de molen binnen konden rijden en er aan de andere kant weer uit konden.

Looimolen

De gebouwde molen werd gebruikt als looimolen. De molen vermaalde eikenschors tot run; een soort vloeistof die gebruikt werd bij het looien van leer. Run werd gebruikt om het leer tijdens het looien zijn kleur te laten behouden. Ook het leer looien deed de Looimolen zelf. De eikenschors werd uit de directe omgeving van de molen verkregen; sowieso was elke molen in die tijd sterk afhankelijk van de landbouwproductie uit de directe omgeving

Tot 1906

Als de Fransen in 1794 de stad innemen, wordt Hoogers benoemd tot raadslid en later als burgemeester. Hij is lid van de commissie ‘tot de plantagien’, die de vernielde beplanting, als gevolg van de oorlog, weer moet herstellen. Zo kon hij erop toezien, dat de bomen zo laag bleven, dat de molens er geen hinder van hadden.
Vanaf 1810 wordt J. Van Veerssen voor de helft eigenaar van de molen. Wanneer Hendrik overlijdt, komt zijn deel in eigendom van J.A. Schiff, die met een dochter van Hendrik getrouwd was.

De kogelgaten in de molen (T. Jansen)

‘Bij de verkoop in 1815 werd de molen als volgt beschreven: “een steene Looij- en Volmolen met al zijn toebehoren, waar onder mede begrepen is het binnenwerk, hetwelk zig in die molen bevind, benevens de nieuwe molensteen op de zolder, en de meerdere zeilen. Voorts schalen en gewigt, voor zoo verre een een ander aan Verkoperen toestendig is, als mede een gelijk gedeelte in de helvte van een huis, put en klein huisje, de stoof genoemd’. Bij de molen hoorde nog een stuk bouwland, dat van de Graafseweg tot de Nonnendaalseweg liep, een stuk naast de grote hof, die aan de Graafsweg bij het molenpad lag en twee tuinen; de ene lag aan de Nonnendaalseweg en de ander reikte tot de Graafseweg. Daarop stond een “tuinkamer”, die gelegen was “langs de molenopweg, voorzien van drie schuivramen, en hebbende het Uitzigt over het Heessche Veld, en naar de Stad Nijmegen”’. (Uit: ‘Geschiedenis van de Witte Molen, 1760 – tot heden’)
Het ‘vollen’ of vullen was het in elkaar stampen van geweven stoffen om het weefsel een viltachtig voorkomen te geven. In 1819 wordt de molen weer alleen ‘Looimolen’ genoemd.

De molen rond 1900 (Regionaal Archief Nijmegen)

Daarna wisselde de molen een aantal malen van eigenaar. Eind negentiende eeuw werd W.F. Bruens eigenaar van de molen. Bruens bewoonde het huis naast de molen. In 1906 werd de molen verkocht aan Teunis Jansen. Tot 1975 zou de molen in het bezit blijven van de familie Jansen.

Teunis Jansen

Teunis Jansen is in 1879 geboren in Wageningen. Zijn vader was onder ander grutter, ‘tapper’ en tabakshandelaar. In de buurt waar ze woonden stond echter een windmolen. Van jongs af aan was hij al gefascineerd door de draaiende wieken. Zo vaak als hij maar kon, ging hij op deze molen werken. Daarop werd hij molenaarsknecht. Eerst in Wageningen, later in Wassenaar. Op een gegeven moment hoorde hij dat er twee molens vrij kwamen, waarvan 1 in Nijmegen. Hij heeft toen voor de Nijmeegse molen gekozen.

Molen rond 1908 (Regionaal Archief Nijmegen)

Het looien duurde tot 1907. Voor die tijd was run een zeer goedkope grondstof geweest; nu waren er andere extracten op de markt gekomen. Bovendien was aan het looien een eind gekomen ‘omdat het zo stoof’. 
Sinds 1907 werd de molen een korenmolen. Wel bleef in de volksmond de naam de ‘Looimolen’ behouden. Teunis noemt hem ‘de Korenvriend'; naast rogge en haver voor de bakkers, werd er ook veevoer gemalen.
Teunis had de molen kunnen kopen met financiële steun van zijn eigen familie en die van zijn vrouw. Het pakhuis verbouwde hij tot woning en vlak daarna bouwde hij een nieuwe schuur, waar hij 100 varkens kon mesten.

Nijmegen, Graafsche weg Molen "de Korenvriend" (Regionaal Archief Nijmegen)

Windrecht

Zoals gezegd had de molen windrecht gekregen. Echter: hoewel de bomen van de Graafseweg niet in de directe omgeving stonden, belemmerden zij wel een vrije gang van de wind. Daarbij kwam dat de papierfabrikant Hoyer graag naast de molen een villa neer wilde zetten. 
Hij bood Teunis Jansen f 1.000,- om deze villa te mogen bouwen: door zijn ‘recht van de winden’ zou Teunis dit kunnen weigeren. Teunis accepteerde echter het bod: hij had op meerdere aangrenzende percelen nog steeds het windrecht en daarbij kon hij het geld goed gebruiken.
Wel verhoogde hij in 1916 de molen met 4 meter om boven de huizen uit te komen; dit was de eerste verbouwing aan de molen die tot dan toe altijd hetzelfde eruit had gezien. Het gevolg van de verhoging was, dat het wiekenkruis niet meer bereikbaar was voor het aanspannen en uitspannen van de molen. Daarom werd de molen uitgerust met ‘zelfzwichting’: een stelsel van jalouzieen die de plaats innemen van zeilen. Daarvoor moest wel de staart van de molen een flink stuk worden verlengd. Hierdoor kreeg de molen al snel de naam van ‘molen met de langste staart’. 
Om goed te kunnen functioneren had de molen een snelheid van 16 meter per seconde nodig. 
De verhoging was in eerste instantie nog niet wit geschilderd; op een foto van ongeveer 1925 is de verhoging echter wel wit. Bovendien werd de gasmotor vervangen door een elektromotor. 
Zo ontstond langzamerhand een stellingmolen. Onder de stelling (het ‘balkon’) werden pakhuizen gebouwd, waarbij de stelling hiervoor als dak diende.

Vanwege klachten van stankoverlast door de familie Hoyer moest Teunis stoppen met de varkenshouderij. Hierop verbouwde hij de varkensstal om tot paardenstallen. Aangezien het aantal paarden, die gebruikt werden voor transport, steeds groeide, moet het toentertijd goed zijn gegaan met het bedrijf; waarschijnlijk waren er op een gegeven moment zelfs 6 paarden.

De molen rond 1932 (Regionaal Archief Nijmegen)

Intussen was de molen een gemengd bedrijf geworden: naast graan, meel en voederartikelen, was ook de handel in bloem en meel voor bakkerijen aardig op gang gekomen.
Teunis verwierf het agentschap van een meelfabriek in Kralingen bij Rotterdam, want zelf kon hij nog geen broodbloem (wit meel) malen. De omzet van deze producten breidde zich geleidelijk uit, maar had ook tot gevolg, dat er vanuit bakkerijen ook vraag kwam naar zogenaamde Amerikaanse patentbloem, die via importeurs uit Rotterdam en Amsterdam werden aangekocht.
Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was Teunis ingeschakeld bij de toenmalige distributie van broodmeel. Mede hierdoor groeide zijn afzet van bakkerijproducten aanzienlijk en werden ook de omliggende plaatsen bewerkt voor broodmeel en voedermeel voor de boeren en andere bedrijven.
Ogenschijnlijk floreerde het bedrijf vrij aardig, maar de vele investeringen en de gebrekkige administratie waren er vermoedelijk de oorzaak van, dat het netto rendement toch vrij laag bleef. Er werd door de molen steeds vaker op krediet geleverd, zonder rentevergoeding.
Op een gegeven moment werd er een andere administratie opgezet. Daarbij bleek dat, ondanks het harde werken, er voor sommige jaren maar net quitte en sommige anderen met verlies was gewerkt. Een belangrijke reden was het sterk schommelen van de graanprijzen en door gebrekkige administratiemiddelen was het berekenen van de exacte kostprijs moeilijk.

Verbouwing 1933

In 1933 werden stroomlijnwieken aangebracht volgens het systeem ‘Dekker’, waardoor de gang van de molen stabieler werd: een gedeelte van de wieken werd bekleed met aluminium platen en zo gevormd dat ze het aanzicht van een vliegtuigvleugel kregen: de trekkracht van de wieken steeg en de weerstand nam af, waardoor de windkracht optimaal werd benut.

Een van de wieken met verdekkering, rond 1935 (T. Jansen)

Een gevelsteen herinnert hier nog aan: 

‘De WITTE MOLEN is mijn naam
Eeuwig maal ik nu voortaan
Want verdekkerd doe ik mijn werk
En in stormen sta ik sterk'
FEC ET EXC. H. Peterse

De staart van de molen verviel hiermee weer. Er kwam een nieuw koppelwerk, waarbij één koppel stenen rechtstreeks door het bovenwiel werd aangedreven.
Oorspronkelijk maalde men met drie koppels stenen: een voor tarwe, een voor rogge en de derde voor veevoeder.

De rol van de wind

In zijn ‘Herinneringen aan mijn jeugd’ schrijft G.A. Jansen: ‘Als mijn vader in de vroegte wakker werd dan luisterde hij, hoorde hij dat er flinke wind was, dan was hij niet meer in bed te houden. Hij stond op, schoot in zijn kleren, zette thee en dekte de keukentafel en ging dan naar de molen.
De molen moest zoveel als het maar kon, draaien. Dat lijkt zo simpel, maar dat is het beslist niet. Wind is een grillig, sterk wisselend natuurverschijnsel, waarop niemand vat krijgt. Dat grillige is zowel de richting van de wind, als de kracht ervan of meer nog, het ontbreken van die kracht. De molenaar kijkt dan ook voortdurend omhoog, de hemel afspeurend naar wolkenformaties en vegen aan de lucht, waaruit hij zijn conclusies trekt en soms snel moet reageren’.
 

Ook het ‘zingen’ van de molenstenen waren een indicatie: een geluidsverandering van het ‘zingen’ kon betekenen dat het gedrag van de wind aan het veranderen was.

‘Vader was daar, hoewel voorzichtig, zeer positief in. Ik denk nu nog, dat hij er speciaal gevoel voor had, want hij wist bijna altijd te voorspellen of de wind slechts schijnbaar of werkelijk van richting zou veranderen, zodat hij de windkracht optimaal kon benutten, zonder onnodig kruiwerk te doen. Het kruiwerk is het middel om de molenwieken met de ‘kop’op de wind te houden.’

Het de baas blijven van de wind was nog belangrijker dan het profiteren van de wind: een op hol geslagen molen is bijna niet meer te stoppen: Als het wiekenkruis zo snel gaat draaien, dat het niet meer als vier afzonderlijke wieken, maar als 1 schijf lijkt, wordt een enorm vermogen van honderden pk’s aan het vangwiel afgegeven. De as kan daardoor afbreken, en dan vliegen de wieken, tuimelend door de lucht, naar onderen, met zijn duizenden kilo’s alles verpletterend wat er onder komt. Een andere mogelijkheid was dat door het hard draaien van de wieken de molenstenen zo hard over elkaar heen zouden gaan, dat daar vonken van af konden vliegen. In een stoffige omgeving als een molen bestaat dan de mogelijkheid dat er hierdoor brand uitbreekt.

Het malen van de molen

In een korenmolen doen twee molenstenen het eigenlijke werk: de afstand tussen de twee stenen is door de molenaar nauwkeurig in te stellen door een speciaal mechanisme. Deze afstelling is onder andere afhankelijk van de aandrijfkracht, van het te malen product en de gewenste fijnheid van het meel.
Teunis Jansen had daarbij een molenaarsknecht en wagenknecht in dienst. De molenaarsknecht was meestal een vrijgezel en inwonend. De moeder had een dagmeisje en werkster als hulp en af en toe kwam er een naaister.

Doorsnede molen

De molen had, net als de meeste ‘agrarische’ bedrijven toentertijd, meerdere functies:
‘Om zeven uur kwamen de knechts om de paarden te voeren, de koeien te melken en de meelwagen te laden of de koestal uit te mesten’. De vrouw van Teunis deed de boekhouding en had het contact met de klanten. Intussen moesten ze ook nog 6 kinderen opvoeden: ‘Dat het voor beiden, een altijd bezig zijn betekende, van lange dagen met enerverend en zwaar werk, staat voor mij wel vast’.

‘Het graan had zeer verschillende herkomst en was voor een deel loon-gemaal, dat na vermaling weer retour ging naar de eigenaars (boer/teler). Daar deze er prijs opstelden, hun eigen graan weer terug te ontvangen, moest iedere partij dus gewogen en afzonderlijk worden opgeslagen’. Als gevolg van de warmteontwikkeling bij het malen ontstond er maalverlies welke groter was, naarmate het vochtgehalte van het graan hoger was. Daarbij ontstond soms discussie over het maalverlies: ‘Iedere boer meende dat zijn graan niet alleen beter, maar ook droger was dan dat van zijn buurman’.

‘Handje helpen’

Teunis vroeg zijn zonen om ‘een handje te helpen’. De zonen leerden op die manier het vak; net als Teunis zelf hebben zij nooit een vakopleiding als molenaar gekregen.
‘De hulp bestond uit het ‘aanslaan’ van volle zakken graan aan het luittouw, waarbij de zakken door dit hijswerk stuk voor stuk, met behulp van windkracht tot boven in de molen werd opgetrokken'.

Dat de zonen op de molen meewerkten werd gezien als vanzelfsprekendheid. Op wens van de moeder mochten de zonen echter minimaal de MULO volgen. Arie Jansen behaalde zijn MULO B en ging op de zaak werken. Zijn taak bestond vooral in het uitvoeren van de administratie en het contact met de relaties (afrekenen, bestellingen ophalen). De grotere afnemers kochten op rekening. 
Na 2 jaar Mulo ging Gerard van school af en ging meewerken op het bedrijf. Gerard vond het werk wel aantrekkelijk én het bespaarde het gezin de kosten van een knecht. Wel ging hij naar de Handelsavondschool, waar hij boekhouden- en handelskennis opdeed. Hij begreep wel dat het nuttig was, maar veel interesse voor de school had hij niet: overdag moest hij immers al zware lichamelijke arbeid verrichten.

Behalve het van jongs af aan meewerken op de molen, werd het door de ouders ook als een vanzelfsprekendheid gezien dat de drie broers de molen zouden overnemen; in die tijd een logische gang van zaken. Daarbij werd er nauwelijks gekeken of er op de molen wel ruimte was om drie gezinnen te kunnen onderhouden.

Ervaring elders

In 1934 besluit Gerard, dan 24 jaar oud, om elders te gaan solliciteren om ‘bekwaamheden op te doen’. Hij komt te werken bij een veevoederhandelaar in Oudewetering, van de Poel, waar hij een hoop nieuwe kennis opdoet die hij later ook voor de Looimolen zal gaan gebruiken.
Deze van de Poel was geen molenaarsbedrijf, maar alleen een veevoederhandelaar met een eigen mengerij. Bij van de Poel leerde hij het belang van voedingsleer: dat elke diersoort zijn specifieke samenstelling van diervoeder behoefde. Daarnaast kwam hij in contact met de Oliefabrieken van Calvé Delft. Het afval van deze fabriek leverde goede prijzen als veevoer op.
Toen Gerard in 1934 weer op de Looimolen kwam, zocht de familie Jansen contact met Calvé. ‘Ik was nog geen vol jaar weg geweest en kwam met grote plannen over een andere wijze van zaken doen dan tot dusverre’. De familie Jansen werd de plaatselijke vertegenwoordiger van mengvoeders van Calvé, waar zij voor hun rayon het alleenrecht op kregen. De vertegenwoordiging deden ze samen met een vertegenwoordiger van Calvé zelf, die dan meeging om vooral bij nieuwe klanten het mengvoer te propageren.

Modernisering van de Molen

De concurrentie in de branche was in die tijd zo moordend, dat er met kleine winstmarges moest worden gewerkt. Met lichamelijk zeer zwaar werk moest er wel een grote omzet worden gedraaid om tot een behoorlijk resultaat te komen. Niet alleen de concurrentie beperkte de mogelijkheid tot het verhogen van prijzen, ook was de aard aan de inkoopkant zeer speculatief, zodat een voorzichtig beleid moest worden gevoerd en er een stringente kostenbewaking moest zijn.
Soms was het resultaat aan het einde van het jaar zo gering, dat er geen ruimte voor duurzame investeringen overbleef. Structurele verbeteringen werden slechts moeizaam tot uitvoering gebracht, omdat deze de liquiditeit van het bedrijf in gevaar konden brengen. Desondanks besluit Teunis Jansen in 1934 tot automatisering over te gaan.
´Zo werden er in enkele jaren, stap voor stap, silo´s gebouwd in de voormalige graanschuur. Een systeem van elevators zorgde ervoor dat het graan van de silo’s naar de molen kon worden overgebracht'.

‘Men zou denken dat het rendement nu wel moest verbeteren, in feite was dat ook wel zo, maar in de malaisejaren 1929-1940 en volgende, was de prijsval der granen aan sterke schommelingen onderhevig en werden regeringsmaatregelen genomen om de akkerbouwers te steunen.
Deze maatregelen hadden soms tot gevolg dat de agrarische handelsondernemingen er schade van ondervonden, omdat de boerenorganisaties en de coöperaties veelal eerder en beter waren geïnformeerd dan de particuliere handel.
De vrije handel zocht samenwerking met elkaar, om het ontstane gevaar te keren en op hun beurt, door samenbundeling een sterkere stem in Haagse regeringskringen te doen doordringen. Hierdoor werd dit een touwtrekken van politieke belangen, waarbij andere belangen weer in het gedrang kwamen. Dit duurde voort totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak’
.

Gerard trouwde in 1938 en vestigde zich in Nijmegen. ‘Maar voor het zover was, moest er nogal wat geregeld worden. Gerrit en ik namen de zaak van vader over en stichten een Vennootschap Onder Firma'.

GA Jansen (T. Jansen)

In de oorlogsjaren wordt Gerard controleur bij Landbouw en Visserij, onder andere omdat de zaak wegens de gedwongen distributie, op een laag pitje was komen te staan.

Tijden veranderen

Na de Tweede Wereldoorlog werd een van de loodsen gebruikt als opslagplaats voor graan door de regering. Het opnieuw opbouwen van de zaak na de oorlog vergde veel inspanningen: het contact met veel vooroorlogse relaties was verloren gegaan. ‘De distributieperiode, de vervoersproblemen, de veranderde mentaliteit van vooral de jongere mensen, die zich weinig gelegen lieten liggen aan de traditionele verhoudingen van voorheen, maakte het moeilijk de oude relaties weer aan te knopen. De concurrentie was op een ander niveau komen te liggen, de geldontwaarding, ingezet met de geldsanering, speelde hierbij ook een grotere rol, dan wij ons aanvankelijk hadden voorgesteld.
Iedereen in de zakenwereld hoopte, dat de verkregen vrijheid van handelen onbeperkte mogelijkheden zou bieden voor de actieve mensen, die zich gouden bergen droomden. Na verloop van tijd kwam de ontnuchtering’.

De molen rond 1950 (Regionaal Archief Nijmegen)

‘Maar vooralsnog gingen de zaken vlak na de oorlog dus schijnbaar goed: ‘de zakelijke omzet ging in tonnen omzet flink omhoog. Er moest dus meer personeel worden aangetrokken. We verkregen na de oorlog op toewijzing een nieuwe Dodge vrachtwagen, later kwam er een DAF-aanhangwagen van 5 ton, zodat we Calvé mengvoeders rechtstreeks van Delft konden afhalen en de meelproducten voor de bakkers bij de fabriek van de ’Korenschoof’ in Utrecht konden afhalen, waardoor de aanvoer per wagen, welke ook nog lang heeft geduurd, uiteindelijk kon verminderen, wat veel mankracht zou uitsparen'.

Opel Blitz

Het machinepark was inmiddels ook aangepast. Er kwam een hamermolen, een nieuwe reinigingsmachine, een automatische weegmachine voor graan, een zakkenheffer, een verrijdbare transportband voor het lossen van zakgoed, snelwegers, en ander materiaal.
Deze investeringen moesten winst in tijd en geld opbrengen. Maar de concurrentie zat ook niet stil en werd scherper in de calculatie. Dus meer omzet, met slechtere opbrengsten, dus minder netto resultaat.

Een nieuwe generatie boeren had intussen de bedrijven van hun ouders overgenomen en daarmee veranderde de bedrijfsvoering op boerderijen: voorheen was het gebruikelijk eigen graan aan het vee te voederen: met eigen producten en soms aangevuld met aangekocht graan als men tekort had of niet het gewenste soort had. Dit was traditioneel: kinderen hadden het van hun ouders geleerd en die ouders hadden het weer van hun ouders geleerd; van voedingsleer was toentertijd nauwelijks sprake. Dit veranderde met de opkomst van de lagere landbouwscholen: boerenzonen kregen les in bemesting en het voeren met zogenaamd krachtvoer.

Tegelijkertijd kwamen de landbouwcoöperaties en coöperatieve aankoopverenigingen op: boeren die zich bij elkaar aansloten zodat ze op die manier gemeenschappelijk, en dus goedkoper, konden inkopen.
‘Na een strijd van circa 60 jaren zijn vele bedrijven ten gronde gegaan of opgeheven. Ook van de vele landbouwbedrijven is een groot aantal, door een aantal samenvallende factoren, van het toneel verdwenen’. Naast de stadsuitbreiding van Nijmegen, waarover zodadelijk meer, was er ook sprake van mechanisatie en schaalvergroting binnen de landbouw, waardoor de kleinste bedrijfjes werden opgeheven. ‘Deze ontwikkeling was langzamerhand voor ieder der betrokkenen voelbaar, al wilden velen dat niet zien. Degenen die het aan zagen komen, schakelden om, zowel kleine boeren, middenstanders, bakkers en winkelbedrijven, als molenaars en graanhandelaren werden gesloten of legden zich toe op andere artikelen verkoop. De ouderen, boven de 50 jaar, kozen zo mogelijk vrijwillig een voor hen geëigende oplossing, teneinde hun oudedags voorziening veilig te stellen’. Dit betekende ook dat de molen steeds vaker op krediet leverde, daar de kleine boeren geen geld hadden om te kunnen betalen. 

‘Onze boeren-afnemers-landbouwers en veehouders hadden inmiddels ook een totaal andere bedrijfsvoering moeten invoeren. De graanoogst werd met combines in één gang gemaaid en gedorst’. Dit kon tot gevolg hebben dat het graan bij een regenachtig seizoen een dusdanig vochtgehalte had, dat het eerst gedroogd moest worden. Ook bij de Looimolen stond een graandrogerij. Van tevoren werd met de boer een prijs afgesproken: hoe natter het graan was, hoe meer het graan gedroogd moest worden en hoe meer de boer daarvoor zou moeten betalen.

Niet alleen de boerenbedrijven veranderden, maar ook de concurrentie bij het meel malen: na de Tweede Wereldoorlog kwamen de grote meelfabrieken op, die veel goedkoper in het produceren waren. 

Ook bij de bakkerijen was er sprake van schaalvergroting: veel, met name de kleinere, bakkerijen verdwenen. De (vorming van ketens van) bakkerijen die groter waren gegroeid konden een lagere prijs bedingen én hadden behoefte aan de levering van grotere meel dan een molen zou kunnen leveren.

Door veranderende voedingspatronen nam daarbij de vraag naar bakrogge bij consumenten af. 

Op dat moment leefde de molen nog voornamelijk met de handel in veevoer. Intussen was Teunis Jansen grossier in granen geworden en werd de molen gebruikt als depot.
De koppels voor het malen van tarwe en rogge verdwenen, zodat alleen het koppel voor het malen van veevoeder overbleef. 

De molen rond 1970 (Regionaal Archief Nijmegen)

Maar vooral de stadsuitbreiding van Nijmegen was de doorslaggevende factor voor de achteruitgang van het bedrijf: In de jaren zestig werd de grond van de boeren in Neerbosch en Hatert onteigend om daar nieuwe woonwijken neer te kunnen zetten. De Looimolen was altijd sterk afhankelijk geweest van de landbouw in de directe omgeving: zowel voor de aanlevering van het graan als de inkomsten die verkregen werden uit het loonmalen en de verkoop van veevoer. Destijds was het nog niet mogelijk om een vergoeding voor de geleden schade te krijgen en vanaf 1965 was de molen buiten gebruik. De molen werd alleen nog gebruikt als pakhuis en voor feesten.

Een tijdlang had Gerard Jansen naast de molen een caravanhandel: Jarino caravans. Naast een winkel in Roden, stond ook aan de Graafseweg een tentoonstellingsruimte.

De Molen buiten gebruik

De molen rond 1970 (T. Jansen)

Doordat de molen niet meer gebruikt werd, was er noch geld noch grote behoefte om deze molen goed te onderhouden. De molen rotte langzaam weg. Het zag er geruime tijd naar uit dat deze molen in zo’n slechte staat was dat deze zou moeten worden gesloopt, ondanks dat deze op 18 december 1967 op de Rijksmonumentenlijst was geplaatst. Daarbij kwam, dat pas door het plaatsen op de monumentenlijst, de molen in aanmerking kwam voor overheidssubsidies voor restauratie en onderhoud.

In 1954 komt de molen niet meer voor op de kaart met uitbreidingsplannen van de gemeente. Het gebied waarop de molen staat, is ingetekend als ‘bijzondere bestemming’. Pas rond 1966 blijkt, dat dit betekende dat het terrein was ‘gereserveerd’ voor de molen, dat als monument zou moeten dienen.

Interieur rond 1970 (T. Jansen)

Al in april 1964 is er sprake om de molen te herstellen (bron: De Gelderlander). De Vereeniging Hollandse Molen en de Provinciale Molencommissie proberen de molen te behoeden voor sloop. De molen is uniek, omdat het nog de enige molen in Nijmegen is, waarvan het originele wiekekruis nog intact is. Bij de andere molen van Nijmegen (Sint Annamolen) die de stad nog rijk is ontbreken de wieken.

De molen rond 1970 (T. Jansen)

Er zijn dan al plannen om de molen bij feestelijke gelegenheden als de Vierdaagse of kermis te laten draaien. Samen met de familie Jansen, het Rijk, Monumentenzorg en andere instanties moet er overeenstemming komen over de restauratie. En dan niet alleen over de restauratie, maar ook wat betreft het onderhoud; het jaarlijks onderhoud wordt begroot op 14.000 gulden per jaar.

De molen rond 1970 (T. Jansen)

Rond 1966 zijn er besprekingen gaande dat de gemeente de molen wil overnemen.
In 1968 waarschuwt de Vereeniging nog in haar ‘Molennieuws’: ‘wanneer na enige tijd deze molen misschien uit veiligheidsoverwegingen zou moeten worden gesloopt en voor altijd uit het Nijmeegse stadsbeeld zou zijn verdwenen, zal de stad Nijmegen en haar Magistraat zich misschien met schrik realiseren, dat de Looimolen, waarvoor Hendrick Hoogers meer dan tweehonderd jaar geleden de eerste steen heeft gelegd, is verdwenen en dat aan haar vroegere glorie alleen nog de herinnering bestaat’. Wanneer de molen niet zou worden opgeknapt, zou het verval ervoor kunnen zorgen dat er bij storm ernstige ongelukken zouden kunnen ontstaan: kap met staart en wiekenkruis zouden af kunnen waaien en de gevolgen zouden waarschijnlijk niet zijn te overzien.

Uitzicht rond 1970 (T. Jansen)

De firma Coppes in Bergharen wordt gevraagd om de schade aan de molen te inventariseren: alleen het metselwerk is volgens Coppes nog in redelijke staat: de kap, wieken, de balklagen en het zoldergedeelte zouden zeker vernieuwd moeten worden. Men denkt dat het zeker een jaar zal kosten om de molen in de oorspronkelijke staat te herstellen. De kosten worden op zeker 260.000 gulden geraamd.

 

Restauratie

In 1974 kocht de gemeente de molen van de familie Jansen aan voor een bedrag van 10.000 gulden, na jarenlang hierover onderhandeld te hebben. De familie was blij met de verkoop: door de leeftijd van Gerard was er weinig interesse om de molen nog op te knappen, afgezien van de kosten die het met zich mee zouden brengen om de molen te restaureren of aan een andere bestemming aan te passen.

Kaart Kadaster bij overdracht. De cirkel geeft het Windrecht aan (met dank aan T.Jansen)

Restauratie van “Looimolen” start met sloop’, kopt de Gelderlander op 16 november 1976: De totale ombouw, bouwvallige schuurtjes, van de molen wordt gesloopt. Alleen de graanschuur, die los van de molen staat, wordt gespaard.
De firma Coppes voert de restauratie uit; het plan is opgesteld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Bij de restauratie werd gekozen voor de naam de ‘Witte Molen’. Van de molen werd weer een stellingmolen gemaakt: de belt werd afgegraven en de stelling onder de opslagplaats wordt afgebroken. Ook wordt de molen weer hersteld in het ‘originele’ metselwerk van een stellingmolen: zo worden ramen die er volgens de bouw van een stellingmolen niet op die plaatsen behoren te zitten, dichtgemetseld.

Restauratie begonnen (Regionaal Archief Nijmegen)

Voor de totale restauratie worden de kosten nu op 351.500 gulden geraamd, hoewel deskundigen uitgaan van een half miljoen. De restaurateurs werken in het kader van de aanvullende werkgelegenheid. Ook het rijk en de provincie dragen bij aan de kosten van de restauratie.

Op 20 december 1978 krijgt de molen een nieuwe kap en op 26 april 1980 om drie uur is het zover: de molen gaat opnieuw draaien. Burgemeester Frans Hermsen stelt de molen met een feestelijk bijeenkomst in gebruik.

Aanvankelijk wordt gedacht dat de restauratie 318.000 gulden heeft gekost; de kosten worden gedeeld door ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, de provincie Gelderland en de gemeente. In oktober 1981 blijkt echter dat kosten twee ton hoger zijn uitgevallen. De gemeente rekent op dat moment dat ook deze extra kosten evenredig verdeeld zullen worden. De overschrijding heeft wel tot gevolg dat er geen middelen meer zijn om het gebied rondom de molen aan te kleden.

Een stichting, bestaande uit amateur molenaars en de Stichting Vrienden van de Gelderse Molen beheert de molen, die door de gemeente om niet in gebruik is gegeven. De amateur molenaars bestaan uit 3 vrijwilliger, die op volledig ambachtelijke wijze meel gaan malen. De molen is open voor bezoekers en een van de etages is ingericht als expositie-ruimte over de geschiedenis van de molen. Er wordt alleen biologische tarwe gebruikt, die in eerste instantie uit het hele land betrokken wordt. 

Brand

Lang heeft de molen niet gedraaid: in de nacht van 4 op 5 november 1981 brandde de molen als gevolg van laswerkzaamheden van de vorige dag volledig uit. Op dat moment was men bezig met een vernieuwde deelpijp naar de silo’s. Waarschijnlijk hebben vanaf die tijd vonken ergens in het binnenwerk van het hout liggen smeulen. De molen staat nog overeind, maar het binnenwerk en de rieten kap zijn zwaar beschadigd. Een tijdlang wordt nog gevreesd voor de wieken: het hele gewicht van de wieken hangt voor een groot gedeelte op een gietijzeren as en men is bang dat die het door de hitte zou begeven.
Er is verslagenheid bij de buurtbewoners: ‘ik heb zelfs een meisje zien huilen, die molen was onze trots’. ‘”Ik kon wel janken”, zo zei afgelopen nacht Paul Roos in het wijkcentrum Villa Nova. “Tien jaar lang zijn we bezig geweest om de molen van de grond te krijgen. We hebben ervoor gevochten met de wethouders. Het is onze molen, de trots van de wijk. Iedereen is er kapot van”’.

Geluk bij een ongeluk: de molenaars hadden net een grote hoeveelheid gemalen en opgeslagen bij molenaar Jochijms in Groesbeek. De molenaars kunnen de naast de molen gelegen graanschuur huren van de heer Amelink (de molen en het molenaarshuis met de opslagplaatsen zijn door de gemeente afzonderlijk verkocht). Bij Jochijms konden ze voorlopig verder malen, terwijl ze de molen de Raaf in Ravenstein van molenaar Voet al snel daarop konden huren.
Doordat de gemeente de molen goed had verzekerd, verwacht men te kunnen beginnen aan een tweede restauratie. En de molenaars hebben in november ook goed nieuws: er is een nieuwe grote klant gevonden, verdeelcentrum De Distel op de Veluwe, waar zij per week 4 ton graan kunnen leveren.

In mei 1982 zijn de financiën nog niet rond: zoals hierboven gezegd, viel de restauratie van de molen 2 ton hoger uit dan verwacht; zowel het Rijk als de provincie hebben hun bijdrage niet meer willen verhogen. Ook heeft de brandverzekering nog niet uitgekeerd. Zolang niet duidelijk is hoe hoog de vergoeding zal zijn, wordt er niet met de restauratie begonnen.

Het is intussen wel noodzakelijk dat de firma Coppes de wieken van de molen haalt: door scheuren in de bovenbouw van de molen dreigden de wieken naar beneden te storten.
De gemeente, Monumentenzorg en Stichting de Witte Molen gaan bespreken wat er met de molen moet gebeuren. In september 1982 gaat de gemeente akkoord met het voorstel om de molen te herstellen, hoewel het geld van de verzekering nog niet is uitgekeerd; kosten worden beraamd op 650.000 gulden. Voordat er begonnen mag worden met het herstel moet, omdat de molen een monument is, eerst toestemming van Gedeputeerde Staten komen.
Een grote kraan zet op 29 maart 1984 de nieuwe kap op de molen. 
Een week later wordt ook de nieuwe spil gemonteerd. De oude wieken zijn nog wel bruikbaar.

De molen draait weer

Op 17 september 1987 is het zover: op Monumentendag voltrekt G.A. Jansen de officiële opening. 

Heropening van de molen (T. Jansen)

De molen maalt weer - Toespraak GA Jansen (T. Jansen)

Heropening van de molen (T. Jansen)

Peter Sturkenboom (T. Jansen)

De molen heeft nu 3 koppels, waarvan er 1 automatisch kan worden aangedreven. De oude graanschuur wordt daarbij gebruikt als opslag en de reiniging van de oogst, voordat deze vermalen wordt in de molen.

In 1987 vermaalt de molen ongeveer 7.000 kilo biologische tarwe en rogge voor bakkers in Nijmegen (bakkerij De Volharding aan de Groenestraat en bakkerij de Knollentuin aan de Fransestraat) en voor een aantal bakkerijen elders in Nederland. De molen is dan 1 van de middelgrote molenaarsbedrijven, waarvan er in Nederland op dat moment er nog 25 over zijn.
De molenaars zijn Hans Titulaer en Peter Sturkenboom. 

In Nederland waren aan het begin van de negentiende eeuw nog 10.000 molens in bedrijf, in 1995 zijn dat er nog slechts 1.000.

Bronnen

- ‘Herinneringen uit mijn jeugd, notities van januari 1983 tot november 1984’, Gerard Adriaan Jansen
- De familie T. Jansen, Nijmegen
- De familie T. Jansen, Borne
- Geschiedenis van de Witte Molen, Nijmegen 1760 – tot heden, Eric Theloosen, 1987
- Regionaal Archief Nijmegen
- Heropening Looymolen Nijmegen, G. Lok in Gelders Oudheidkundig Contactbericht nr 85, 1980
- Artikelen uit de Gelderlander, Zondagskrant en de Brug
- Stratenlijst gemeente Nijmegen, Rob Essers, www.gaypnt.demon.nl/straatnamen.htm 
- www.Wikipedia.org 
- /Historie/kalendarium5.htm 
- ‘Trots van de Wijk, ideeen voor beleving van cultuurhistorie in Oud-West’, STOUW, december 2004
- www.immaterieelerfgoed.nl voorheen www.volkscultuur.nl
- www.sfeerhuys.nl 
- http://www.langsdemaas.nl/leerlooierijen.htm 
- www.molendatabase.nl 
- www.molen-de-eendracht.nl/molen/geschiedenis

© 2007 René Eekelder

 
Reactie 1:

Mel van Beek, 18-08-2014: Ik kwam bijgaande foto tegen in een Katholieke Illustratie (65e jaargang, no 45, pagina 1037, woensdag 5 augustus 1931).


Bijschrift: Molen bij de Graafsche straat te Nijmegen.

Reactie 2:

Frans Godfroy, 02-01-2017: Is het wel zo waarschijnlijk dat de voorganger van de Witte Molen, de in de 1760 afgebrande standerdmolen van De Bruyn en Broesterhuysen, op de stadswal stond? Wat er precies in de akte van 1760 staat weet ik niet. Maar op Jacob van Deventer's kaart van Nijmegen in 1557 stond op de plek van de Witte Molen al een molen afgebeeld. Op de stadswal stonden toen geen molens.
Reactie 3:

Rob Essers, 05-03-2017: De plek van de Witte Molen staat niet op Jacob van Deventer's kaart van Nijmegen in 1557. Ook op de Caart van het Schependom der Stadt Nymegen van J.H. van Suchtelen, en S.J. Hollandt uit 1755 staat op deze locatie nog geen molen afgebeeld.

In de Molen Database staat bij een andere verdwenen molen: "Jacob van Deventer tekende rond 1560 ten westen, zuiden en oosten van Nijmegen 13 molens waaronder deze. In de stad, inclusief de vestingwal, tekende hij geen molens. (...) Binnen enkele tientallen jaren nadien zijn, in verband met de tachtigjarige oorlog, een aantal van de molens (4 of 5) naar de vestingmuren van Nijmegen verplaatst, maar zeker niet allemaal. Buiten de stad resteerden zeker 3 molens (dbnrs. 6140, 5621 en 17037)."

Een van deze molens (dbnr. 6140) stond bij Bottendaal. Dit was de voorloper van de op 1 april 1884 gesloopte Buitenmolen (dbnr. 14327).
Reactie 4:

Frans Godfroy, 05-03-2017: Akkoord. De molen op de kaart van Jacob van Deventer die ik voor de Witte Molen aanzag staat daarvoor inderdaad te dicht bij de stad.
Reactie 5:

Peter Pouwels, 24-03-2017: In de Arnhemse Courant van 15-5-1876 staat een schorsmolen te koop genaamd molen "Welgelegen", de molen ligt nabij de Rijksweg op Grave, op 15 minuten gaans van Nijmegen. Vermoedelijk betreft het hier de huidige Looimolen.

Reactie 6:

Rob Essers, 25-03-2017: Het vermoeden van Peter Pouwels (reactie 5) is juist. Molenaar Hendrik Gerrit Zuuring (Nijmegen 11 september 1843 – Rheden 3 januari 1920) ging in 1876 blijkbaar failliet. In de PGNC van 25 februari 1876 werden zijn schuldeisers verzocht hun vorderingen in te dienen.

Zijn opvolger Willem Frederik Bruens (Gendringen 6 maart 1838 – Hees 21 december 1907) vestigde pas zich op 10 september 1877 vanuit Schwerte (Pruisen) in Nijmegen. Uit het bevolkingsregister 1870-1880 blijkt dat Zuuring op 7 november 1877 naar Arnhem vertrok.

Dat de molen "Welgelegen" in 1876 werd genoemd en (ook) nog in gebruik was als schorsmolen, is opmerkelijk. Hendrik Hoogers (1747-1814) was van beroep leerlooier. Het traditionele looimiddel run werd uit eikenschors bereid. Op de topografische kaarten stond vanaf 1868 de aanduiding 'De Looimolen KM' (KM = korenmolen).
Reactie 7:

Ms Bobbie Hannessen, 19-01-2022: Wat mooi om te lezen. Ik wist het allemaal niet. Ik herinner alleen dat als ik als kind de weg kwijt was hoefde ik alleen maar die molen te zien om me weg naar huis te vinden. Ik woonde op de oude Graafse weg eerst en later in Klein Jerusalem .Toen ik naar 38 jaar weer voor het eerst naar Nijmegen terug kwam keek ik rond en zag de Molen en schreewde uit: DAAR IS THUIS .
Reactie 8:

Rob Essers, 21-01-2022: Foto KITLV 124367 - Looimolen te Hees uit 1929 uit de digitale collectie van de Universiteit Leiden mag hier niet ontbreken:

Reactie 9:

Gerard Centen, 21-01-2022: Ja, de looien molen op de meulendiek waar wij in de winter met het sleetje de diek afzeilden. Onderaan langs Kees Engkelaar de ijskoboer en dan verder over het bouwland want daar stonden toen nog geen huizen, die kwamen pas na de 2e wereldoorlog.
Ik heb heel wat herinneringen aan de meulendiek. Het was het hoogtepunt van de Wolfskuil waar ik opgroeide in de Mosstraat nr 1. Later begin jaren 50 als tiener, als ik met een meisje een afspraak maakte was het altijd op de molendijk, bij de witte molen.
Vorig jaar werd veteranendag daar nog gevierd, goed voor het geheugen.
Reactie 10:

Johnny Meuleman, 21-01-2022: Weer eens wat anders.
In 1983 had ik vrachtwagenrijles en ik moest altijd op die weg de hellingproef doen.
Dat was het probleem niet, als ik boven aan kwam dan zei de instructeur altijd "linksaf" en nooit "rechtsaf", nou daar kreeg je klamme handjes van.
En als kers op de taart nog even over het Keizer Karelplein.
Reactie 11:

Gerard Centen, 25-01-2022: Foto KITLV 124367 (Reactie 8) is genomen op de Floraweg, vlak voor het dijkje met het zandpad naar de kleuterschool van de nonnen. Ik vergeet nooit: op die kleuterschool daar was een non die kon prachtig zingen en had een mooi gezicht, later heb ik vaak gedacht wat jammer dat zo'n mooie vrouw een non wordt.
Maar goed, dat pad naar school is nu de Derde van Hesewijklaan.
Ook was voor de oorlog en in de oorlog de Floraweg een zandweg. In 1940 ging ik naar de RK lagere school de Dominicusschool in de Koninginnelaan, en dat was lopen twee maal daags heen en terug over de Floraweg, en op Zondag naar de Heilig Hartkerk in de Krayenhofflaan.
Maar nu: de wereld en Nijmegen zijn veranderd want de kerk is afgebrand, de school is afgebroken, de knappe non die zal wel in de hemel bij een apostel op schoot zitten, maar de witte molen draait nog altijd op de molendijk, mede door mensen uit de ouwe Wolfskuil zoals Pauw Roos uit de Varenstraat.
Reactie 12:

Rob Essers, 28-01-2022: @Gerard Centen (reactie 11): Foto KITLV 124367 is niet genomen op de Floraweg. Op luchtfoto F58520 (Datering 1949-1950) zijn aan beide zijden van de molen dezelfde panden te zien vanuit dezelfde hoek. De fotograaf stond in 1929 waarschijnlijk achter het pand Graafscheweg 208 (bouwjaar 1867) en de huizen in de z.g. Derde van Hezewijkstraat (bouwjaar 1907). Op Graafscheweg 208 woonde caféhouder G. Noij. Het pand is in 1930 gesloopt voor de bouw van het nog bestaande woonhuis waarvoor op 3 oktober 1930 vergunning is verleend.

Redactie: Gerard Centen zag het wel juist. Het huis rechts op KITLV 124367 is herkenbaar als "Ons Nestje", gelegen aan de Floraweg, en ook het huis met overstekend plat dak dat daarnaast zichtbaar is, stond tussen molen en Floraweg. Vergelijk dit detail van genoemde luchtfoto:


detail van RAN F58520

Reactie 13:

Gerard Centen, 30-01-2022: Rob, het huis met het overstekend plat dak, dat tot in de oorlog 1942 werd bewoond door de Kanunnikessen van het Heilig Graf, dat is vanaf de Graafseweg onmogelijk te zien, net als Ons Nestje op de hoek molendijk-floraweg. De witte villa op de molendijk staat er nog steeds, het statige huis Ons Nestje is jammer genoeg afgebroken.
REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.